MEANDERKRANT WOENSDAGEDITIE (18)
15 september 1999
_______________________________________
In deze achttiende Woensdageditie van de Meanderkrant
tracht Meanderredacteur Sophie van Schouwen aan de hand
van het werk van Herman de Coninck uit te leggen
welk verband er bestaat tussen poëzie en vergelijkingen,
tussen poëzie en troost, en hoe, als gevolg daarvan, een
vergelijking troost kan bieden. Het resultaat hiervan is een
interessant en lezenswaard artikel.
____________________________________
_________________________________________
DE TROOST VAN EEN VERGELIJKING
Sophie van Schouwen
Dit artikel gaat in hoofdzaak over de vergelijking in het werk
van de in 1997 op 53-jarige leeftijd overleden Vlaamse dichter
Herman de Coninck.
Ik kwam mede tot de titel van dit artikel - een dichtregel van
de hand van De Coninck zelf - omdat de 'troost van een
vergelijking' alles te maken heeft met de hoofdvraag van dit
artikel: Hoe en waarom gebruikt Herman de Coninck vergelijkingen
in zijn poëzie? Dit is mijn verwachting:
Bij De Coninck is het gebruik van de vergelijking niet alleen
een 'instrument van de dichter', maar dient dit stijlmiddel óók
als hulpmiddel bij het omgaan met verdriet, zowel van de auteur
als van de lezer.
Poëzie en vergelijkingen
Het lijkt mij handig, om te beginnen met in herinnering te
brengen wat de begrippen "metafoor" en "vergelijking" inhouden.
Om het kort te houden kan ik het zo zeggen: Het voornaamste
kenmerk van een vergelijking is het woordje 'zoals', of een
afgeleide daarvan. Een metafoor is in principe een sterk
gereduceerde of, net hoe je het bekijkt, een sterk doorgevoerde
vergelijking: Zowel het vergelijkingswoordje als het object
zijn bij een metafoor verdwenen. De vergelijking is zover
doorgevoerd dat het object vervangen is door het beeld. Het komt
er op neer, dat een metafoor wel een vergelijking is, maar een
vergelijking is niet altijd een metafoor. Voor het gemak zal
ik in het verdere verloop van dit artikel voornamelijk de term
"vergelijking" gebruiken; wanneer hetgeen waar ik het over heb
specifiek een metafoor betreft, zal ik dat erbij vermelden.
Dichterlijk taalgebruik vertoont een aantal kenmerken die
we niet allemaal in elk gedicht aantreffen, maar die soms
afzonderlijk en zeker in combinatie met elkaar een bepaalde
taal-uiting tot poëzie maken. Voorbeelden voor die kenmerken
zijn: De aanwezigheid van een metrum, van ritme, van een of
andere vorm van rijm, maar ook: De aanwezigheid van een
vergelijking. Deze kunnen we onderverdelen in aangekondigde en
onaangekondigde vergelijkingen. De "onaangekondigde", dus de
vergelijkingen zonder een inleidend vergelijkingswoordje, zijn
vanzelfsprekend de metaforen. Men zou kunnen stellen, dat taal
die een beeld wil oproepen van wat onbekend of onbestemd is per
definitie vergelijkende taal is, omdat ze het onbekende wil
uitdrukken met behulp van iets dat wèl bekend is. Omdat deze
laatste functie zowel als het beeldend karakter van de taal
dàtgene typeert dat we "poëzie" noemen, kunnen we zeggen dat de
vergelijking niet alleen een stijlmiddel van de poezie is, maar
daar bovenuit ook een dimensie van de poezie. Om het kort te
zeggen: Vergelijkingen zijn eigenlijk niet los te denken van
poëzie.
Poëzie en vergelijkingen zijn dan misschien wel
onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar als dat bij iemand
wel heel duidelijk wordt, dan is dat wel bij Herman de Coninck.
Neem nu het volgende gedicht van zijn hand:
Zoals dit eiland van de meeuwen
is en de meeuwen van hun krijsen
en hun krijsen van de wind
en de wind van niemand,
zo is dit eiland van de meeuwen
en de meeuwen van hun krijsen
en hun krijsen van de wind
en de wind van niemand.
Wat moet Herman de Coninck zich geniaal hebben gevoeld na het
schrijven van dit gedicht, denk ik dan. Ik stel me het zo voor:
Hij, Herman de Coninck, achter zijn bureau, dit gedicht
nalezend en tot de conclusie komend dat het klopt. Ikzelf heb
dit gedicht zeker een aantal keren moeten doorlezen om tot die
conclusie te komen. De logica in het gedicht komt op het
eerste gezicht bijna *te* simpel over. Maar die simpele
logica, die blijkt zeer zeker doordacht te zijn! En dan kom
ik op het punt waarom ik dit gedicht heb aangehaald: Hieruit
blijkt, dat de Coninck "de vergelijking" (de stijlfiguur)
niet altijd ziet als een middel om het beeld te verhelderen of
om een beeld te vormen, oftewel, De Coninck gebruikt deze
stijlfiguur niet op de gebruikelijke manier! Met het
bovenstaand vergelijkende gedicht wordt de lezer iets
duidelijk gemaakt. De 'wetenschap van het missen' wordt hier
duidelijk gemaakt. Het missen van iets om mee te vergelijken.
Want, wat De Coninck naar we mogen aannemen met dit gedicht
zeggen wil, is, dat alles uiteindelijk weer op zichzelf
neerkomt, en alleen maar met het eenzame zichzelf vergeleken
kan worden. Zoals Rob Schouten het zegt in Vrij Nederland:
"Wereld, geluid, uiteindelijk is alles afkomstig van niemand
en met niets anders te vergelijken dan met zichzelf". Volgens
Hugo Brems is "zoals" tragisch, maar noodzakelijk, en komt de
tragiek ervan ondubbelzinnig naar voren in het reeds genoemde
gedicht. Hij zegt hier verder nog over:
"Dat is wat er overblijft, wanneer de taal zich gewonnen
moet geven voor de onverzettelijke onverschilligheid van
de werkelijkheid en 'zoals' nog louter een tautologische
herhaling inleidt en zo de eenzaamheid van de dingen
bevestigt. Misschien is dat ook een troost: te weten dat
er geen illusies meer zijn."
Ik kan het hier -uiteraard, omdat ik zelf ook al iets in die
trant heb gezegd- niets anders dan mee eens zijn. Op het
aspect 'troost' dat Hugo Brems noemt, zal ik in een ander
gedeelte van dit artikel terugkomen.
Hieraan wil ik nog een aantal dichtregels van De Coninck zelf
toevoegen, dat duidt op nutteloosheid, de zinloosheid van de
vergelijkingen. Maartegelijk vraag ik me af, net als de
recencist Gruwez, of deze regels gelatenheid of eerder een
wil tot onthechting uitdrukken:
"Nee. Laat het allemaal maar weggegaan zijn
uit mij, beeldspraak, betekenis. Ik blijf wel
achter. Taal, een lege zaal.
En ik degene die het licht uit doet."
Toch valt me hierbij op, dat De Coninck het - bewust of
onbewust - weer niet laten kan: Taal een lege zaal. Het
vergelijkingswoordje mag dan ontbreken, duidelijk lijkt me
dat hij een taal zonder vergelijkingen ziet als een taal
zonder inhoud. Als een lege zaal. En hij degene die het licht
uitdoet. Zeker, hij zou het licht uit doen als hij inderdaad
de beeldspraak en betekenissen uit zich - uit zijn poezie -
weg zou laten gaan. Maar dat doet hij niet, zelfs niet in dit
gedicht, waarin hij dat qua tekstinhoud zou "moeten" doen!
Misschien is dit gedicht daarom wel verborgen kritiek op
mensen die zijn werk afkeuren, omdat het, kort gezegd,
"smijten met taal en woorden" zou zijn. Ik denk dat Herman de
Coninck in dit gedicht, door 'stiekem' toch een vergelijking
erin te plaatsen, de lezer laat zien: Ziet u wel, taal kan
niet zonder vergelijkingen....
Ik heb eerder in dit artikel niet voor niets de woorden
"niet altijd" geplaatst in de zin: "Hieruit blijkt, dat de
Coninck 'de vergelijking', de stijlfiguur dus, niet altijd
ziet als een middel om het beeld te verhelderen of om een
beeld te vormen, (...)". In veel andere gevallen namelijk,
gebruikt hij de vergelijking wel op de gebruikelijke manier.
Zoals in het volgende gedicht:
Wat een gebrek aan pathetiek
zoals hij zegt: "Hallo.
Dus je houdt niet meer van mij."
En zij, een laatste sandwichhap weg-
werkend: "Nee."
En hij, hij praat dan maar verder tegen de telefoon tot ie
klik zegt, alsof ie iets wegslikt. Neem ik hier de
vergelijking in de laatste drie regels: Het "klik" zeggen
van de telefoon, wordt vergeleken met het wegslikken van
iets. En dat is, moge duidelijk zijn, niet alleen het
wegslikken van de sandwich. Hier gaat het om het wegslikken
van verdriet, en misschien kunnen we de telefoon in de
eennalaatste regel zelfs wel zien als metafoor voor de
hij-persoon in dit gedicht. Dan komt er ineens iets heel
anders te staan: Hij praat maar tegen zichzelf, tot zij
ophangt ("klik zegt"), waarbij de hij-figuur de klik ziet
als het wegslikken van zijn verdriet. Het "klik zeggen"
als vergelijking met het wegslikken van iets, is een
duidelijk geval waarin De Coninck iets niet met zichzelf
vergeleken heeft, maar waarin hij het beeld heeft willen
verduidelijken: Het klik zeggen van de telefoon deed de
hij-figuur verdriet, en "wegslikken" wordt overal het
algemeen ook in verband gebracht met teleurstelling/verdriet.
Twee metaforen wil ik hier nog de revue laten passeren.
Ten eerste, hoe meesterlijk De Coninck de aanblik van sneeuw,
rustend op takken van bomen, kan beschrijven met de metafoor
(ondanks het woordje "zoals" in deze zin):
Het is zoals onderstrepen: bovenstrepen
Ik geloof dat er op dat moment zowaar iets van jaloezie door
me heen ging, zowel als bewondering voor de dichter. Het lijkt
alsof alle mogelijke andere beschrijvingen van sneeuw rustend
op takken ineens volslagen zinloos worden: Dit is de
omschrijving. Misschien valt dit gevoel wat ik had wel mooi
te verduidelijken aan de hand van een fragment uit een ander
artikel:
"Dat atletische gemak van bijna alles in De Conincks
gedichten, ook zijn rijmen en metaforen, heeft soms de
neiging zich tegen de maker te keren. Met niets lijkt
geworsteld te worden, (...). Het bezwaar lijkt haast dat
je nergens bezwaar tegen kunt maken".
Een andere metafoor, die ik zeker nog noemen wil, is de
volgende uit het "olifantengedicht" uit het drieluik
"Tanzania, Serengeti-park", waarin achtereenvolgens een kudde
giraffen, een kudde olifanten en een stel parende nijlpaarden
poëtisch in beeld worden gebracht:
De ontroering dat er in al die slobberbroeken
gewoond wordt.
Dat cement oogjes heeft om mee uit die
ontzaglijkheid te kijken
(...)
Hoe kan beton knuffelen? Door heel veel
aan elkaars teveel te snuffelen? En houden van?
Door gewoon bij elkaar te blijven staan?
Vertederend, maar tegelijk humoristisch in beeld gebracht:
Olifanten worden hier achtereenvolgens met slobberbroeken,
cement en beton vergeleken. Alle drie de metaforen zijn even
treffend, als dat ze verschillend zijn. Maar hoe mooi gevonden!
Vooral de tweede, "dat cement oogjes heeft", is weer zo een
geval waarbij je zou denken: Kan iemand dit beter zeggen,
ontroerender, mooier, treffender, dan Herman de Coninck
gedaan heeft? Overigens vergeet ik hier bijna nog een derde
metafoor te noemen uit het gedicht: Ontzaglijkheid. De
ontzaglijkheid staat natuurlijk voor de olifant. Zo blijkt
maar weer: De Coninck kan niet zonder metaforen, zijn werk
hangt bij wijze van spreken van metaforen aan elkaar, telkens
ontdekt de lezer er weer meer. Overigens wil ik
niet ongemerkt voorbij gaan aan wat de De Coninck schrijft
over baby-olifantjes:
vier baby'tjes met zich meebemint: hier moeten grotere
verkleinwoorden voor uitgevonden worden dan er bestaan.
"Grotere verkleinwoorden". Is dat niet prachtig? Het woord
"baby" associeert men met "klein", terwijl het woord
"olifant" zoals bekend altijd met iets groots, iets enorms
geassocieerd wordt. Dit heeft De Coninck maar wat goed
doorzien, en heeft daarom de bovenstaande zinnen
over dit "probleem" geschreven.
Poëzie en troost
Kan poëzie troost geven aan auteur of lezer?
Ik denk dat we er zonder meer vanuit kunnen gaan, dat poezie
troost kan bieden. In de eerste plaats aan de auteur; de
uitdrukking "iets van je af schrijven' bestaat niet voor
niets. Talloze gedichten gaan over verloren liefdes,
onbereikbare liefdes, etcetera (waarvan overigens een zeer
groot gedeelte wat mij betreft nauwelijks onder de noemer
"poëzie" hoort te vallen: Misschien is "zelfbeklag" hier
vaak beter op zijn plaats... ). Aan zelfbeklag heeft Herman
de Coninck zèlf overigens ook een hekel; dat valt op te maken
uit onderstaand citaat:
"Het relativeren van diepe gevoelens speelt een grote rol
in mijn tweede bundel. Die gaat over het verlies van mijn
vrouw. Daar gebruikte ik woordspelingen, als tegenwicht,
om te vermijden dat het uitgleed naar zelfbeklag."
Aan de lezer kan poëzie uiteraard ook troost bieden: Mensen
herkennen eigen gevoelens in gedichten, of kunnen zelfs door
middel van gedichten erachter komen wàt die gevoelens zijn
doordat zij het ineens onder woorden gebracht zien. Het is
ook niet voor niets dat men onder bepaalde omstandigheden,
zoals begrafenissen, naar de poëzie grijpt. Ik denk dat een
gedicht pijn kan verzachten doordat het een gevoel geeft van
medeleven; er zijn kennelijk méér personen met hetzelfde gevoel.
Tot zover over troost in verband met poëzie in het algemeen;
relevanter voor dit artikel is de vraag of Herman de Coninck
ook als doel het bieden van troost aan de lezer had. Deze
vraag zal ik in het nu volgende gedeelte behandelen.
Behoort het geven van troost ook tot wat De Coninck met
zijn gedichten wilde bewerkstelligen?
Als we het citaat mogen geloven boven een artikel uit
HP/DE TIJD, is dit zeker wel belangrijk geweest voor Herman
de Coninck:
"Als ik getroost ben door mijn gedichten, ga ik ervan uit
dat de lezer ook getroost zal zijn"
Herman de Coninck wil kennelijk graag dat de lezer net zoveel
aan zijn gedichten heeft als hij zelf. Ik denk dat dit ook wel
een realistische gedachte is, omdat De Coninck op een heel
toegankelijke manier met poëzie omgaat en omdat hij, wat ik
zelf erg belangrijk vind, moeilijke zaken vaak vanuit een ander
perspectief benadert.. Als hìj verdriet heeft om het verlies
van een geliefde, hoor je hem niet klagen. Nee, hij zegt het
op een andere manier: "Nog een geluk dat":
Nog een geluk dat
Zoals met de gek uit het grapje
die zich voortdurend met een hamer
op het hoofd sloeg, en naar de reden gevraagd, zei:
"Omdat het zo prettig is, als ik ermee ophou"-
zo is het een beetje met mij. Ik ben ermee opgehouden
je te verliezen. Ik ben je kwijt.
Misschien is dat geluk: een geluk bij een ongeluk.
Misschien is geluk: Nog een geluk dat.
Dat ik aan jou kan terugdenken, bv.,
in plaats van aan een ander.
Dit is eigenlijk het gedicht waarom dit hele artikel begonnen
is; al jaren was het mijn favoriete gedicht en dat is het nog
steeds - maar nu samen met een heleboel anderen -, want hoe
meer poëzie ik van Herman de Coninck lees, hoe groter mijn
bewondering voor deze man en zijn omgang met taal wordt.
Maar nu terug naar het belang dat van het opschrijven van
bovenstaand gedicht heeft voor dit artikel. Zoals ik al zei,
De Coninck benadert verlies vanuit een ander standpunt dan
gebruikelijk, zelfs met een vleug van humor en ironie erin.
Dat is de troost die De Coninck zichzelf en de lezers te bieden
heeft en dit gedicht is wel een van de beste voorbeelden die
ik ervan geven kan. "Wees blij" zegt hij in feite tegen de
Nederlandstalige bevolking die treurt om het verdriet van een
geliefde -of dat nu een verlies is voortgekomen uit het
stuklopen van een relatie of door een noodlottig ongeval-,
wees blij dat je nog aan hem (of haar) kunt terugdenken, in
plaats van aan een ander. Het woordje "bv." niet te vergeten,
natuurlijk, zo'n afkorting die maar weer eens de semi-laconieke
wijze waarop De Coninck met gevoelens omgaat benadrukt. De
Coninck spot wat dit onderwerp betreft af en toe een beetje
met zichzelf. Hij spot met zijn semi-laconieke houding. Zo
las ik: Herman de Coninck. Uitvinder van mensen. Van zichzelf.
Weglacher van verdriet. "Zal ik mezelf eens uitvinden? Ik ben
ik, aangenaam. Ik ben de zonderverdrietman."
Overigens is er in dit gedicht nog een grappige -voor zover
je van grappig spreken kunt als het gaat om het verlies van
je echtgenote- woordspeling te vinden. Namelijk, het
dubbelzinnige gebruik van de uitdrukking "een geluk bij een
ongeluk". Behalve het geluk bij het ongeluk dat De Coninck nog
aan hààr kan terugdenken in plaats van aan een ander, is het
"handig" om te weten dat Herman de Coninck zijn vrouw bij een
auto-ongeluk heeft verloren: Vandaar dus ook: het geluk bij
een ongeluk.
"Nog een geluk dat" duidt op een pessimistisch optimisme
dat je ook een optimistisch pessimisme zou mogen noemen. Die
gedachte wordt in elk geval bevestigd door het feit dat De
Coninck aan zijn eerste essaybundel de titel 'Over de troost
van het pessimisme' heeft meegegeven. De Coninck stelt eisen
aan de inhoud van een gedicht: Hij vraagt om een moraliteit
(bedoeld wordt een 'inhoud', een 'boodschap' ) zoals niet in
de laatste plaats het bieden van troost. Maar net zoals de
moraliteit kan zijn dat er geen moraliteit is, kan de troost
zijn, dat er geen troost is - tenminste, niet in de
gebruikelijke zin van het woord. Mijn laatste (concluderende)
paragraaf wil ik gebruiken om te laten zien, hoe in de
gedachtenwereld van Herman de Coninck poëzie die de
onmogelijkheid van troost schijnt aan te geven, toch nog op
een bepaalde manier troost kan bieden.
De troost van de vergelijking
De troost van een vergelijking. Zoals Hugo Brems ook al
opmerkte, raakt dit zinnetje de kern van De Conincks poëzie,
en daarmee waarschijnlijk ook wel de kern van zijn leven.
Deze zin staat ergens onopvallend tussen haakjes in een van
de gedichten uit 'De hectaren van het geheugen':
Ach, de troost van een vergelijking,
het helpt bijna. Zodra ik nog maar 'zoals'
hoor, wordt alles minder alleen.
En dàt is dus precies de "uitkomst" van dit hele artikel.
Het is het antwoord op het 'waarom' van het gebruik van
vergelijkingen door De Coninck -het "hoe" is eerder al aan
de orde gekomen in de vele voorbeelden-. Het is de diepere
reden voor zijn gebruik van vergelijkingen: De eenzaamheid
wordt ermee verdreven. Problemen worden minder groot, doordat
ze door de vergelijking ineens niet meer in hun eentje
blijken te staan.
Vergelijkingen gebruiken, het helpt.
Het helpt niet alleen als stijlmiddel voor het verfraaien
van het gedicht, het helpt (niet in de laatste plaats) óók
met het bieden van troost. Natuurlijk aan de auteur zelf,
maar wat mij betreft ook aan de lezer. En dit zal naar alle
waarschijnlijkheid mede de intentie van Herman de Coninck
geweest zijn.
- Sophie van Schouwen -
svs@meander.italics.net
---
BRONNEN
Primair:
"De Gedichten" - Herman de Coninck. Derde druk januari 1999
Secundair:
27-9-97 Vrij Nederland, door Rob Schouten
17-10-'97 Trouw (auteur onbekend)
05-10-'91 Vrij Nederland, door Rob Schouten
05-09-'86, NRC HANDELSBLAD, door Ewald Pironet
'94, HP/DE TIJD, door Rogi Wieg
29-05-'97, De Standaard, door Hugo Brems
---
Internetverwijzingen :
- In de rubriek "Over auteurs" van de Meander-linkspagina,
op http://meander.italics.net/links/ vindt men een rijke
keuze aan links die handelen over de auteur Herman de Coninck,
met een bloemlezing uit zijn werk.
__________________________________
___________________________________
Abonneren op de Meanderkrant kan door een bericht aan
majordomo@oudenaarden.nl met als inhoud: subscribe meander-l
(let op: het laatste teken is de letter l).
Opzeggen door een bericht aan hetzelfde adres met als inhoud:
unsubscribe meander-l
Samenstelling Woensdageditie: Hans Hamburger, Jeannine Janssens
en Rob de Vos.
VERDERE VERSPREIDING VAN HET IN DEZE MEANDERKRANT OPGENOMEN
ARTIKEL EN GEDICHTEN IS ALLEEN TOEGESTAAN MET VOORAFGAANDE EN
UITDRUKKELIJKE TOESTEMMING VAN DE AUTEUR.
Meander
-------
http://meander.italics.net
info@meander.italics.net
____________________________________
Site info
© 1999-2024 | Bert Geens, Herman de Coninck.be - Dank aan zoveel mensen. Hosted by Inbound Webhosting.